Faculty Club presents contemporary art in the historical framework
of the beguinage of Leuven, selected by Galerie Transit, Mechelen.
Groot Begijnhof 14, 3000 Leuven
10% of the sale proceeds go to the J. De Wever fonds for prostate cancer prevention.
Artists
Virginie Bailly
Karel Breugelmans
Johan Creten
Luc Dondeyne
Wouter Feyaerts
Thomas Huber
Mehdi-Georges Lahlou
Allart Lakke
Jörg Madlener
Thomas Raat
Anne-Mie Van Kerckhoven
Jenny Watson
Ongetwijfeld zullen de meesten onder u zich de tijd herinneren, nog niet zo lang geleden, dat het mogelijk was om ongeremd te reizen en te vliegen naar verwachte en onverwachte bestemmingen. Ongetwijfeld hebt u dan ook moeten wachten in transit-zones op die luchthavens. In 1998 schrijft de Britse componist Jonathan Dove een opera, ‘Flight’, over gestrande passagiers in de transitzone van een luchthaven. Het libretto is deels gebaseerd om het waar gebeurde verhaal van een Iraanse vluchteling die jaren leefde in de transitzone van de Charles-de-Gaulle-luchthaven.
Vandaag zijn we ook in een soort transit-zone, het is niet van ‘moeten’ wachten, het is van ‘mogen’ wachten, het zelfs nog veel meer van eindelijk ‘kunnen’ wachten. Deze opening was immers veel vroeger gepland, en om de gekende reden uitgesteld. Ik ben de galeriehouders Bert de Leenheer en Dirk Vanhecke zeer dankbaar voor hun toezegging om hier tentoon te stellen, en voor hun geduld en uithoudingsvermogen in deze niet-evidente omstandigheden. Ik weet niet, toen Dirk en Bert hun galerie startten in Leuven in 1988, hoe de naam Transit, een visionaire naam, tot stand kwam. Ik denk echter dat de term nu veel meer in de werkelijkheid ingebed is en dat deze tentoonstelling, op deze plaats hiervan nog steeds een uitdrukking is. Laat mij tien transit-scenes voor u schetsen, een beetje zoals Mussorgsky met zijn tien beelden van een tentoonstelling.
Net zoals een transitruimte in een luchthaven een plaats is waar men slechts tijdelijks is, is ook een restaurant en conferentiecentrum, zoals de Faculty Club, een ruimte waar we komen en gaan, waar we transiteren. Transit en Faculty Club vallen hier samen. Deze tentoonstelling is dus erg op zijn plaats.
Zowel Virginie Bailly, met haar ‘constructive and organized chaos’, haar geconstrueerde en georganiseerde chaos, als Karel Breugelmans met zijn structuren en zelf-organiserende skeletstructuren, maken architecturale transitzones. Hierbij is het niet duidelijk of dit afbeeldingen zijn van werkelijkheden die tot hun essentie zijn herleid, of als het blauwdrukken zijn van te ontwerpen werkelijkheden. Blauw is de kleur van de skeletstructuren bij Breugelmans. In beide gevallen is hun werk, hun oeuvre, in transit tussen wat is en wat komen kan of zou moeten.
Het werk van Creten neemt hier een bijzondere plaats in, al is het maar omdat Pliny’s Sorrow reeds in zijn grootsheid op de binnenkoer van het Arenbergkasteel stond, afgelopen jaar in het kader van het stadsfestival ‘Arenberg’. Pliny verwijst naar Plinius die in de eerste eeuw na Christus een encyclopedie schreef, ‘De Naturalis Historia’, om zo een compleet beeld van de ganse wereld te geven. Met wat verbeelding kunnen we hier zeggen dat de essentie van de evolutieleer ook in essentie stelt dat het heden altijd transitie is. Een versie van dit beeld stond op de Creten’s tentoonstelling in het Middelheimpark, en staat nu in Antwerpen op de Rijnkaai als ‘Middelheim buiten de muren’, aan het Red Star Line Museum. Dit museum is natuurlijk het museum par excellence van de transitzone. Transmigranten, noemen we dit nu. Toen kwamen ze massaal, vanuit gans Europa, naar Antwerpen, de transitstad, om de Red Star Line te nemen naar de Verenigde Staten van Amerika, dat toen nog het land van belofte was. Deze aalscholver is gehavend door een verleden, zoals alle transmigranten. Ooit dachten sommigen dat het een arend was, maar dat is niet. Deze aalscholver is moe, en moet uitrusten, op een meerpaal, het is een aalscholver in transit, om dan verder te vliegen, met de moed der wanhoop naar betere tijden en plaatsen.
Het werk van Luc Dondeyne is steeds opgeschorte werkelijkheid, tussen twee scenes, in transit. Het zijn mensen die op de rug afgebeeld worden, op weg naar iets. Of het is een gereflecteerde weerkaatsende onrechtstreekse kleurrijke werkelijkheid die men kan vermoeden vanuit de transitzone. Het werk van Allart Lakke is op zijn manier eveneens een transitzone met ‘images between the images’, beelden tussen andere beelden. Het ene beeld is dan een transitzone voor andere beelden, in afwachting dat die andere beelden werkelijk worden, of verder doorstoten naar andere transitbeelden. Lakke maakt een dominobeweging van beelden.
We worden verwend op deze tentoonstelling. Er zijn twee werken over Ophelia, van Luc Dondeyne en van Allart Lakke. Beiden brengen ‘Ophelia’. Het historisch bekendste schilderij van Ophelia is van John Everett Millais. Het iconische schilderij uit 1852 is nu in Tate Britain. Ophelia is een personage uit Shakespeare’s Hamlet. Hamlet vermoordt Polonius, haar vader, en Ophelia wordt krankzinnig. De ‘Ophelia’ van zowel Allart Lakke en als van Luc Dondeyne zijn in dubbel opzicht schilderij/tapijt van transitie: tussen mentaal gezond en krankzinnig, en ook tussen leven en dood. Ik citeer Gertrude, de moeder van Hamlet, uit Shakespeare’s Hamlet, Act 4, Scene 7, lines 170-180 :
When down her weedy trophies and herself
Fell in the weeping brook.
Her clothes spread wide;
And, mermaid-like, awhile they bore her up:
Which time she chanted snatches of old tunes;
As one incapable of her own distress,
Or like a creature native and indued
Unto that element: but long it could not be
Till that her garments, heavy with their drink,
Pull’d the poor wretch from her melodious lay
To muddy death.
En dus opnieuw: transit: but long it could not be, maar lang kon het niet duren, die transit tussen gezond en krankzinnig, tussen leven en dood.
Het werk van Wouter Feyaerts situeert zich tussen enerzijds klassieke en herkenbare werkelijkheid, zoals een bankje, en anderzijds de imaginaire en vervormde werkelijkheid gaande van Disney- iconografie tot figuren uit stripverhalen. Zijn beeldvorming is niet wat we zien, maar wat we hopen te zien vanuit een wilde verbeelding, en daardoor zijn zijn beelden wat we denken te zien. Thomas Huber is vooral een “painter’s painter”, zijn schilderijen zijn transitbeelden die bemiddelen tussen enerzijds ingebeelde en gewenste werkelijkheid, zoals een bibliotheek, en die gepercipieerde werkelijkheid anderzijds.
Voor Thomas Raat krijgen oude figuren nieuwe meningen, het kunstwerk zelf wordt zo een transitzone tussen vroegere meningen en betekenissen enerzijds, en bewerkte nieuwe figuren met nieuwe meningen en betekenissen anderzijds. Bij Jenny Watson hebben de kunstwerken, meestal tekeningen op textiel, dikwijls ook materiële objecten waardoor het werk effectief de fysieke band legt tussen uitgebeelde werkelijkheden en die werkelijkheden, alsof het kunstwerk de transitzone zelf is van een vroegere werkelijkheid die men zich kan herinneren en verbeelden, de uitgebeelde werkelijkheid, en een tastbare werkelijkheid.
Van Anne-Mie Van Kerckhoven hangt hier ‘Maeterlinck reversed’, hier is de transit bijna permanent en daarom voelt het ongemakkelijk aan. Een huiselijk tafereel staat op zijn kop, en blijft zo staan. Die wereld op zijn kop zou moeten in transit zijn, zou moeten tijdelijk zijn. Maar we beseffen en we zien meer en meer dat een wereld op zijn kop meer permanent is dan we willen.
Medhi-Georges Lahlou is duidelijk een kunstenaar van de transit. De zandloper wordt een ‘couscous’-loper waarbij het ‘nu’, het ‘heden’ in transit is tussen het ‘verleden’ en de ‘toekomst’. Vanuit die positie zien we hoeveel toekomst er ons nog rest. En plots is er geen ‘couscous’ meer. Zijn leven en werk is ook een transitie tussen culturen en godsdiensten. Zijn ‘paradis incertain’ is op de brug, misschien op de grens, maar zeker tussen twee werelden die een onzeker paradijs maken. Transitzones zijn meestal geen comfortzones. Ander werk van Lahlou gaat over de transitzone tussen mannelijk en vrouwelijk, als transgender.
Deze tentoonstelling moet ons doen nadenken, en misschien ons een stukje uit evenwicht brengen. Wat doet transit met mensen? Het brengt onevenwicht in ons doen en laten door een gedwongen wachten voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats. Dat is wat kunst ook moet doen: ons doen denken, en daardoor ons wat uit evenwicht brengen. Daarom heeft een universiteit, met al zijn wetenschappelijk onderzoek, ook nood aan hedendaagse kunst en artistiek onderzoek. Omdat universiteiten ook transitplaatsen zijn voor studenten, voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats. Maar ook voor onderzoekers, waar men kan ontdekken en uitvinden door te experimenteren in labo’s als transitzones.
Ik dank Peter Herbiest en zijn professioneel pracht-team van de Faculty Club, in de keuken, in de backoffice, in de frontoffice.
Ik dank de Voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur van de Faculty Club, voor hun vertrouwen en hun wijsheid om hedendaagse kunst in de Faculty Club te omarmen.
En ik dank Bert de Leenheer en Dirk Vanhecke, jullie zijn hier niet alleen in transit. Jullie zijn Transit. Geert Bouckaert