Artikel in <H>ART 14 februari 2013 over tentoonstelling in CC den Boogaard, Sint Truiden
Artikel in <H>ART 1 december 2011
Recensie in Knack 16 december 2011
Artikel in De Morgen 21 december 2011
Cinquante degres Nord, 01/01/2012, RTBf, reportage Dominique Cominotto Klik hier voor de reportage en kijk van minuut 33′ tot 40′, inklusief interview met Philippe Van Cauteren Amazing RTBf testimony about Feyaerts exhibition PLAKKATEN in S.M.A.K. Ghent: french with dutch subtitles,click here and skip to minute 33′ [ends at minute 40′], was broadcasted on 1. January 2012 | |
Follow the kite
Curators here and there are want to herald the new era of sculpture. In the wake of this trend, The Saatchi Gallery in London, mega-collector Charles Saatchi’s trendy art palace, is set to launch ‘Shape of Things to Come: New Sculpture’ in the near future. Is this really the arrival of a new era for sculpture? At a time when graduating artists in Belgium seemed poised to ban autonomous sculpture to the sidelines, Wouter Feyaerts’ first solo show (galerie Transit, 2004) demonstrated that sculpture is alive and well. Sparklingly fresh, energetic, dreamy, comical, and a little sad, the work strolls light-footedly through our human existence. The Antwerp artist (1980) described it at the time as ‘the adventure journey of a small guy in an impenetrable world’. Art is a daily practise. He collects everyday materials and works them into his sculptures that are held together with bookbinder’s glue, pale gunk that looks sweet rather than repulsive. ‘Saint Perdu’ is a hunchbacked ‘proselytiser’ with legs down to the ground, ‘Hocus Pocus’ is a roaming little bear with a backpack, and in 2008, at the ‘Le Marchand de Sable’ exhibition, a goat in boots hung from the ceiling with a pencil pointing toward the window.
The artistic struggle (suddenly) pops up, the falling and getting up, and the existential struggle of man in this big, bad world. Two years ago, the solo show ‘Hoe dan ook’ was a move towards the landscape: a pale little bench, a wedding cake-like lamp, and black, Siamese twin birds with two yellow beaks, none of it would look out of place in the garden of a haunted castle. Wouter Feyaerts’ lively imagination dances around in the fairy tale, the fable, and Don Quixote, the wandering knight who fought windmills. In the meantime the assemblage has acquired a present-day significance, as if it were one of Kurt Schwitters’ distant nephews. Somehow it is reminiscent of Folkert de Jong’s grinning sculptures or Thorsten Brinkmann’s discarded material fantasies. What was even more obvious from the very outset was his kinship to Walter Swennen, the Antwerp painter whom he did not know at the time. They take things from everyday life, work in an intuitive, associative, and improvisory way, and they both love the wind.
‘Second Hands, Second Thoughts, Second Nature’ is a rhythmic title that somewhat reveals his working method: the metamorphosis of second-hand stuff, the game of layers that generates new meanings, and the ‘automatism of improvisation’ that has become second nature. A teddy bear lying about and a discarded kite, picked from the street, gave the impetus. The teddy became a self-made black imitation fur panther, visibly stitched together, covered with glue and painted with black hammered paint, a rough outside paint. He sits in total concentration, poised on the edge of a tipped-over bench, a foot bench from the living room, staring at the kite whose lines he is pulling taunt. Nylon wires hold the kite up in the air. Wouter Feyaerts doesn’t throw dust in the spectator’s eyes. He once said that he wants to make something without filling the void.
He now comes very close to doing just that. In one movement, figure and landscape meld together in an image that suggests a wide expanse. Although one might just as well imagine it in a dilapidated paved yard in the city. The real subject is the wind. Not Romanticism’s blustering wind, but the wind that blows steadily through everyday life, unexpectedly lifting things and dropping them again. This wind is a metaphor for the creative process. It is quieting and invites a moment of meditation in the bristling art fair. The artist manages to evoke the sensation of the wind in a static sculpture. Somehow he moves towards a dark romanticism. With a pink kite. It is almost zen, it makes one smile, there is also something miserable and sad about it. The solitary kite flyer also seems to mumble something about man trying to find his place in contemporary society. This he does in hopeful desolation. Follow the kite (flyer)! [Christine Vuegen, 2010]
Volg de vlieger!
Her en der doen curatoren hun best om een nieuw tijdperk van de beeldhouwkunst in te luiden. In het zog daarvan pakt The Saatchi Gallery in Londen, het trendy kunstpaleis van megaverzamelaar Charles Saatchi, in de nabije toekomst uit met ‘Shape of Things to Come: New Sculpture’. Treedt er werkelijk een nieuw tijdperk van de beeldhouwkunst aan? Toen afstuderende kunstenaars in België de autonome sculptuur aan de kant leken te schuiven, demonstreerde de eerste solotentoonstelling van Wouter Feyaerts (galerie Transit, 2004) dat ze springlevend is. Sprankelend fris, energiek, dromerig, komiek en een beetje triest wandelt het werk met lichte tred door het menselijk bestaan. De Antwerpse kunstenaar (°1980) omschreef het destijds als ‘de avonturentocht van een klein ventje in een onoverzichtelijk grote wereld’. Kunst is een dagdagelijkse praktijk. Hij raapt alledaagse materialen op en verwerkt ze in sculpturen die bij elkaar worden gehouden door boekbinderslijm, een bleke smurrie die eerder zoet dan afstotelijk oogt. ‘Saint Perdu‘ is een gebochelde ‘pilaarbijter’ met benen tot op de grond, ‘Hocus Focus‘ is een dolend beertje met een rugzak en in 2008 hing in de expositie ‘Le Marchand de Sable‘ [Pocketroom, Antwerpen] een gelaarsde geit aan het plafond met een potlood naar het raam gericht.
De artistieke worsteling piept tevoorschijn, het vallen en opstaan, en de existentiële worsteling van de mens in de grote, boze wereld. De solotentoonstelling ‘Hoe dan ook’ schoof twee jaar geleden op naar het landschap: een bleek bankje, een bruidstaartachtige lamp en een zwarte, Siamese vogeltweeling met twee gele snavels zouden niet misstaan in de tuin van een spookkasteel. De buitelende verbeelding van Wouter Feyaerts danst rond het sprookje, de fabel en Don Quichot, de dolende ridder die vocht tegen de windmolens. Onderwijl krijgt de assemblage een actuele invulling, alsof hij een ver neefje is van Kurt Schwitters. Ergens doet het denken aan de grijnzende sculpturen van Folkert de Jong of de fantasieën met afdankertjes van Thorsten Brinkmann. Meer nog sprong van meet af aan een verwantschap met Walter Swennen in het oog, de Antwerpse schilder die hij toen nog niet kende. Ze pikken allebei dingen op uit het gewone leven, gaan intuïtief, associërend en improviserend te werk en ze houden van de wind.
‘Second Hands, Second Thoughts, Second Nature‘ is een ritmische titel die iets loslaat over de werkwijze: de metamorfose van tweedehandse spullen, het lagenspel dat nieuwe betekenissen genereert en het ‘automatisme van de improvisatie’ dat een tweede natuur is geworden. Een rondslingerende teddybeer en een afgedankte vlieger, opgeraapt van de straat, gaven de aanzet. Het beertje werd een zelfgemaakte panter van zwarte kunstpels, zichtbaar aaneengenaaid, bestreken met lijm en beschilderd met zwarte hamerslagverf, een ruwe buitenverf. Hij zit in opperste concentratie op het puntje van een gekanteld bankje, een voetbankje uit de huiskamer, turend naar de vlieger waarvan hij de touwen strak vasthoudt. Nylondraden houden de vlieger in de lucht. Wouter Feyaerts draait de toeschouwer geen rad voor de ogen. Ooit zei hij dat hij iets wil maken zonder de leegte te vullen. Daar komt hij nu heel erg dichtbij. In dezelfde beweging smelten figuur en landschap samen in een beeld dat een weidse ruimte suggereert. Hoewel je er evengoed een aftands binnenkoertje in een stad kan bij denken. Het eigenlijke onderwerp is de wind. Niet de woeste wind van de romantiek, maar de wind die gestaag door het dagelijkse leven waait, dingen onvoorspelbaar optilt en laat vallen. Deze wind is een metafoor voor het creatieproces. Hij is rustgevend en dat nodigt uit tot een moment van meditatie in de drukke kunstbeurs. De kunstenaar slaagt erin om het gevoel van de wind zichtbaar te maken in een statische sculptuur. Ergens schuift hij op naar een zwarte romantiek. Met een roze vlieger. Het is bijna zen, het ontlokt een glimlach, het heeft iets armoedigs en iets droevigs. De solitaire vliegeraar lijkt ook iets te mompelen over de mens die zijn plek zoekt in de eigentijdse maatschappij. Dat doet hij met een hoopvolle troosteloosheid. Volg de vlieger!
Christine Vuegen, 2010
Soloshow in ArtBrussels 2010, galerie Transit, hal 3, B – 19
Wouter Feyaerts (°1980, Brasschaat, België) is bijna letterlijk een plastisch denker. Zijn beeldhouwkundige denken en mentaliteit komt het meest letterlijk aan de oppervlakte in Feyaerts’ spreken en schrijven – het ‘mijmeren’ zoals hij het noemt – over zijn werk, en vormt er onmiskenbaar een cruciaal onderdeel van. Maar ook in zijn sculpturen zelf komt dit duidelijk, al is het in hun geval subtieler, tot uiting. Feyaerts’ beeldhouwwerken getuigen van een sterk vernieuwend en procesmatig materiaal-, vormen- en ruimtelijk onderzoek, gecombineerd met een aantal reminiscenties aan de populaire cultuur en de kunstgeschiedenis. Hoewel volkomen procesmatig opgevat – waarbij Feyaerts een relevant deel van zijn werkwijze aan het toeval – of beter: de inval – overlaat, vertoont zijn werk toch een uitgesproken coherent sculpturaal vocabulaire.
Allereerst hanteert Wouter Feyaerts een alles behalve klassiek beeldhouwkundige materiaalkeuze. Zijn sculpturen – die meestal figuratief en zelfs antropomorfisch van aard zijn – ontstaan uit gevonden wegwerpmaterialen die hij met behulp van plastic tape in de meest flashy kleuren tot groteske en bijna karikaturale figuren bij elkaar assembleert.
Op een klassiek cultuurhistorisch interpretatieniveau vertonen Feyaerts’ beelden sterke referenties aan underground comics, graffiti-kunst, Disney- en pop-cultuur enerzijds, en anderzijds lijken ze zich soms bijna in te schrijven in de modernistische traditie van de figuratieve beeldhouwkunst uit het midden van de vorige eeuw. Het verschil tussen Feyaerts en zijn twintigste-eeuwse inspiratiebronnen zit hem echter in de humor. Het lijkt wel of hij deze cultuurhistorische referenties louter gebruikt als pastiche, alsof hij deze klassieke interpretatie zélf onmiddellijk wil relativeren. En ergens is dit ook zo, want in de materiaalkundige behandeling van zijn sculpturen, geeft Feyaerts een duidelijke indicatie naar een meer waarachtige lezing van zijn werk…
Als finishing touch worden al zijn sculpturen immers ingesmeerd met behangerslijm, die tijdens het drogingsproces van wit opnieuw semi-transparant wordt, waardoor de beelden als het ware met een laag sperma worden bedekt. Dit procédé, dat voor Feyaerts veel te maken lijkt te hebben met de eigenlijke ‘geboorte’ van zijn sculpturen, vertelt veel over het plastische, lichamelijke en anti-theoretische denken dat hij hanteert tijdens de creatie ervan. Voor Feyaerts zijn al zijn beelden als het ware weeskinderen, borelingen van, uit, door en voor de leegte. En hiermee bedoelt hij niet enkel de ruimtelijke leegte die in het klassieke beeldhouwersvocabularium gevuld dient te worden met sculptuur, maar zeker ook de mentale en emotionele leegte, die hij – niet enkel als kunstenaar, maar minstens evenveel ook als mens – bijna als ultieme levenshouding beschouwt. Feyaerts ziet de leegte als iets positiefs, een mentale en lichamelijke staat van zijn, die niet noodzakelijk gevuld dient te worden, maar die fungeert als vertrekpunt voor de eindeloze mogelijkheden die een mensenleven met zich mee kan brengen.
En het is op deze, meer levensbeschouwelijke manier dat de beeldhouwwerken van Wouter Feyaerts écht gelezen dienen te worden. Want hoewel figuratief en op het eerste gezicht duidelijk én ruimte-innemend, zijn de meeste van zijn werken alles behalve strikt narratief en éénduidig in hun betekenis. In dit verband – als we dan toch kunsthistorisch mogen worden – zou je ze eigenlijk nog het best informeel kunnen noemen, naar analogie met de L’Art Informel uit de jaren 1945 tot 1960 van de vorige eeuw. Deze kunststroming maakte, ter countering van de levensbeschouwelijke leegte en de mentale gevangenschap waarin de westerse mens na het debacle van WOII was in achtergebleven, veelal gebruik van een versmelting tussen figuratief en abstract om tot een meerduidige en volledig aan de vrijheid van de toeschouwer overgelaten kunstinterpretatie te komen.
Nu mogen de meeste van Feyaerts’ sculpturen dan wel figuratief en antropomorfisch zijn, ze worden er in hun interpretatie alles behalve door gehinderd. Ze ademen immers allemaal net dat vreemde, onpeilbare lege bad aan eindeloze mogelijkheden uit, waarin niets meer is zoals het lijkt, en waarin de toeschouwer zélf het slaapzand uit zijn ogen moet wrijven om er zijn gevoelens, dromen, verlangens of angsten in te ontdekken. Het zijn euforisch-melancholische gatekeepers van de oeverloze leegte. Euforisch als je de leegte bekijkt als het begin van elke mogelijkheid, melancholisch als je ze bekijkt als het eindpunt ervan…
Anyway, it’s up to you how to view.
[Thibaut Verhoeven, 2008]
Christine Vuegen, AAA magzine, november 2008
Beste toeschouwer,
Ik ben aangeworven als gastheer van de duisternis. Ik strooi al jarenlang zand in de ogen. Mijn verstrooiing heeft al meermaals de gemoederen bedaard en alleen daarom al zou het een belediging zijn om mij fictie te noemen. Ik ben de portier van de innerlijke gymzaal. Ik ben zowel verontrustend als rustgevend. Zo wil ik aantonen dat er geen verschil hoeft te zijn tussen slapen gaan en wakker worden, dat brutaliteit en tederheid elkaar uitnodigen in plaats van uitsluiten.
Alles is vloeibaar, en wat niet vloeibaar is wordt vloeibaar gemaakt, alles wordt geweekt. Want plastisch werk vraagt om een plastische geest en een plastisch leven. Om dit te kunnen handhaven moeten de intenties steeds aangescherpt en uitgebalanceerd worden.
Om rijkelijk te kunnen strooien dien ik mezelf steeds terug arm te maken, arm aan weten, arm aan kunnen. Niet om er in te berusten, maar wel om het te ontstijgen, zodat het onverwachte zich welkom voelt en samen met mij de grenzen tart. Ik werk 24 uur op 24, dat is nodig om het juiste gebaar op het juiste moment te plaatsen, dit gebeurt niet met voorbedachte rade. Daarom is het nodig om permanent bereid te zijn, in de wind te staan. Om gegrepen te kunnen worden. Elke geste naar buiten toe moet er ook één naar binnen zijn. Wat ik met de materie doe, doet de materie ook met mij.
Ik besta uit recuperatiemateriaal, naast hergebruik betekent recuperatie ook ‘terug op krachten komen’, revalideren. Alsof ik uit het banale ontsnap zonder het banale te misprijzen. Want het is dankzij het gewone dat het buitengewone gegenereerd kan worden. Ik werk met zeer veel liefde voor het dag-dagelijkse, het is van daaruit dat ik vertrek.
Ik ben de sluiswachter van de vloeibare werkelijkheid. Ik ben bereid om ieder schip op koers te zetten, maar eens in de stroming zal het zichzelf moeten loodsen. Daarom dient elke schipper de nodige flexibiliteit aan boord te leggen om gebruik te kunnen maken van de stroming die zijn schip toebehoort. Want eens ik het schip versast heb is het op zichzelf aangewezen, de intuïtie. Daarom dienen zowel de schipper als zijn schip vloeibaar te worden. Dit is voor elke expeditie een nood, en een deugd tot slagen, tot slapen, tot opstaan. Le marchand de sable, april 2008
Dear viewer, I was hired as the host of darkness. I have been scattering sand in people’s eyes for years. My diversions have often had a calming effect on the mood, and for this reason alone it would be an insult to call me a fiction. I am the doorkeeper of the inner gym. I bring both rest and unrest. I want to show that there doesn’t have to be a difference between going to sleep and waking up, that brutality and tenderness invite rather than exclude one another. Everything is fluid, and what isn’t fluid is liquefied, everything is left to soak. Because sculptural work requires a sculptural mind and a sculptural life. In order to maintain this state, intentions have to be sharpened and balanced continually. In order to scatter richly I have to make myself poor again and again – poor in knowledge, poor in ability. Not in order to accept it, but to transcend it, so that the unexpected feels welcome and defies boundaries with me. I work 24 hours a day – that’s what it takes to make the right gesture at the right moment, without premeditation. Therefore it’s necessary to be permanently prepared, to stand in the wind. So that I can be grasped. Every gesture toward the outside has to be a gesture toward the inside as well. What I do with material, material does with me. I consist of recuperated material: in addition to ‘reuse,’ ‘recuperation’ also means ‘to regain strength,’ to convalesce. As if I escape from the banal without disdaining banality. Because it is thanks to the commonplace that the extraordinary can be generated. I work with a whole lot of love for the everyday – it’s my point of departure. I am the lockkeeper of liquid reality. I am prepared to send every ship on its way, but once in the current it will have to steer its own course. So every skipper has to lay in the necessary supply of flexibility on board, to make use of the current that belongs to the ship. Because once I’ve allowed a ship to pass through the lock, it’s left to its own devices, to intuition. Therefore both skipper and ship need to be fluid. This is necessary for every expedition, a boon to succeeding, sleeping, waking up. Le Marchand de Sable, April 2008
Translation by Irene Schaudies
Beste toeschouwer, Ik ben aangeworven als gastheer van de duisternis. Ik strooi al jarenlang zand in de ogen. Mijn verstrooiing heeft al meermaals de gemoederen bedaard en alleen daarom al zou het een belediging zijn om mij fictie te noemen. Ik ben de portier van de innerlijke gymzaal. Ik ben zowel verontrustend als rustgevend. Zo wil ik aantonen dat er geen verschil hoeft te zijn tussen slapen gaan en wakker worden, dat brutaliteit en tederheid elkaar uitnodigen in plaats van uitsluiten. Alles is vloeibaar, en wat niet vloeibaar is wordt vloeibaar gemaakt, alles wordt geweekt. Want plastisch werk vraagt om een plastische geest en een plastisch leven. Om dit te kunnen handhaven moeten de intenties steeds aangescherpt en uitgebalanceerd worden. Om rijkelijk te kunnen strooien dien ik mezelf steeds terug arm te maken, arm aan weten, arm aan kunnen. Niet om er in te berusten, maar wel om het te ontstijgen, zodat het onverwachte zich welkom voelt en samen met mij de grenzen tart. Ik werk 24 uur op 24, dat is nodig om het juiste gebaar op het juiste moment te plaatsen, dit gebeurt niet met voorbedachte rade. Daarom is het nodig om permanent bereid te zijn, in de wind te staan. Om gegrepen te kunnen worden. Elke geste naar buiten toe moet er ook één naar binnen zijn. Wat ik met de materie doe, doet de materie ook met mij. Ik besta uit recuperatiemateriaal, naast hergebruik betekent recuperatie ook ‘terug op krachten komen’, revalideren. Alsof ik uit het banale ontsnap zonder het banale te misprijzen. Want het is dankzij het gewone dat het buitengewone gegenereerd kan worden. Ik werk met zeer veel liefde voor het dag-dagelijkse, het is van daaruit dat ik vertrek. Ik ben de sluiswachter van de vloeibare werkelijkheid. Ik ben bereid om ieder schip op koers te zetten, maar eens in de stroming zal het zichzelf moeten loodsen. Daarom dient elke schipper de nodige flexibiliteit aan boord te leggen om gebruik te kunnen maken van de stroming die zijn schip toebehoort. Want eens ik het schip versast heb is het op zichzelf aangewezen, de intuïtie. Daarom dienen zowel de schipper als zijn schip vloeibaar te worden. Dit is voor elke expeditie een nood, en een deugd tot slagen, tot slapen, tot opstaan. Le Marchand de sable april 2008 | Dear viewer, I was hired as the host of darkness. I have been scattering sand in people’s eyes for years. My diversions have often had a calming effect on the mood, and for this reason alone it would be an insult to call me a fiction. I am the doorkeeper of the inner gym. I bring both rest and unrest. I want to show that there doesn’t have to be a difference between going to sleep and waking up, that brutality and tenderness invite rather than exclude one another. Everything is fluid, and what isn’t fluid is liquefied, everything is left to soak. Because sculptural work requires a sculptural mind and a sculptural life. In order to maintain this state, intentions have to be sharpened and balanced continually. In order to scatter richly I have to make myself poor again and again – poor in knowledge, poor in ability. Not in order to accept it, but to transcend it, so that the unexpected feels welcome and defies boundaries with me. I work 24 hours a day – that’s what it takes to make the right gesture at the right moment, without premeditation. Therefore it’s necessary to be permanently prepared, to stand in the wind. So that I can be grasped. Every gesture toward the outside has to be a gesture toward the inside as well. What I do with material, material does with me. I consist of recuperated material: in addition to ‘reuse,’ ‘recuperation’ also means ‘to regain strength,’ to convalesce. As if I escape from the banal without disdaining banality. Because it is thanks to the commonplace that the extraordinary can be generated. I work with a whole lot of love for the everyday – it’s my point of departure. I am the lockkeeper of liquid reality. I am prepared to send every ship on its way, but once in the current it will have to steer its own course. So every skipper has to lay in the necessary supply of flexibility on board, to make use of the current that belongs to the ship. Because once I’ve allowed a ship to pass through the lock, it’s left to its own devices, to intuition. Therefore both skipper and ship need to be fluid. This is necessary for every expedition, a boon to succeeding, sleeping, waking up. Le Marchand de Sable April 2008 Translation by Irene Schaudies |
… The anthromorphic is also present in the work of the Flemish artist, Wouter Feyaerts. Feyaerts literally works with junk; rubbish and found scrap materials that he works over frames and then consolidates with binder’s glue. His work goes in numerous directions. There is a whiff of mid-twentieth century modernist figurative sculpture about many of the forms whilst others become weird cartoonesque creatures; bears, flying monkeys, generic unidentified animal thing. These two worlds -the irreverent world of street aesthetics and underground cartoons and the awareness of the classical and modernist traditions- may exist as a tension in his work, but this is not mere pastiche, existing instead in traditions sometimes neglected. The later works of many of the twentieth century modernist heavyweights were hardly lacking in humour. If Feyaert’s figures engaged in their epic struggles or quests appear to be undermined by the artist’s cheeky suggestions of an absurdity in their attempts, then it’s worth remembering that the legends like Picasso hardly resisted the temptation to make people look funny. In all of the seriousness with which Modernism has come to be associated, it is wise to remember the humour of some of its biggest successes. Similarly, the anthromorphic quality of some of these works does not only relate to the cartoon forms of street art. In Tongeren, Bertin’s romantic 19th century sculpture of Ambiorix, the legendary chieftain of the Belgae, looks out from its plinth, the hairy Celt sporting flowing locks and bushy facial hair in bronze that gives him a distinctly leonine quality. Of course, Ambiorix, like his Roman enemies existed in a world in which the acquisition of animal qualities was deliberately evoked by appropriation, draping one’s form in the skins of the animals with the most desirable qualities; wolf skin capes or headdresses of bear and lion. The ancients engaged with anthromorphic forms in a directly performative way long before it was assimilated into sculptural practice. And, of course, this is exactly what Bertin’s sculpture engages: anthromorphic form. Despite the contemporaneous move towards a quieter classical realism, Bertin instead emphasises the proud animal-like qualities of the Celt by working the bronze in such a way the he literally becomes part animal rather than merely draped in animal skins. Created at a time of burgeoning national consciousness for a very new country, the work uses a deeply animalistic human form to talk of a grand struggle, an epic task of keeping invaders at bay. In this sense, there is a connection with this in Feyaerts work. Wouter Feyaerts produces work in which the content is almost unfashionably epic; individuals engaged in search of the absolute. Sometimes this moves in a distinctly animalistic direction. At other times the metamorphosis is more lyrical, the form is subsumed into the overall entity of the sculpture. In “Human Race” for example the body of a motorcyclist fuses into that of his bike in a moment of speed serenity that evokes all of the liturgies of latter day biker lore as he unapologetically becomes one with his machine.
The humour of the overall presentation cannot be denied. We cannot be chided for perhaps thinking bemusedly of conversations overhead in which bikers wax lyrical about the moment of unity between man and machine. And yet we would be foolish to overlook Feyaert’s skill as a sculptor merely because of the humour: this is a work that understands Rodin’s research into the way in which human form can grow out of materials that remain stolidly, monolithically present in their own right. In Feyaert’s work, however, we also see the use of a sensibility that is informed by Modernism (and the neglected humour of Modernist sculpture) and pop cultures. In his work, the contemporary daily experience is once again able to shift into the realms of something that might be heroic or at the very least, a heroic failure. A flying figure, perhaps a goalkeeper, throws himself through the air. In his gravity-defying moment, he becomes the football. Is this the goalkeeper without fear of the penalty? Feyaerts does not need to remove humour to focus the viewer’s attention on the frozen heroic moment. And yet, as with the Modernists, the form is not a Utopian human being. He’s a funny looking guy with a football for a head. In Feyaert’s oeuvre the moment of the epic, the absolute and the sublime is always in focus, the lineage of the mid-twentieth century modernists by whom he has been influenced. But the overall result is not divorced from a contemporary context. …
(fragment of a text published on the occasion of the exhibition ‘Barely Human’, at the Agency Gallery, London, 18th Jan – 24th Feb 2007)
… Better is Wouter Feyaerts’ ‘Hold-up’, a camp-looking ghoul with the surface quality of a partially sucked boiled sweet that, appearing to feign surprise at the surrounding exhibits, comes across as the most humorous and human thing here.
Martin Coomer
Wouter Feyaerts, for example, creates anthropomorphic figures derived from underground comics out of leftover materials from his studio, which he provides with a new skin of bookbinders’ glue and tape. By using this as the basis for his sculptures, Feyaerts refers to the Merzbildern by Kurt Schwitters (1887-1948). Schwitters was an artist who, throughout his career collected paper, crown caps and pieces of wire, which he used to make collages in his studio. Unlike Schwitters, Feyaert does not make semi-abstract works containing references to reality, but instead he moulds his material, meticulously transforming it into recognizable figures. Feyaerts and Schwitters both share the ability to convert the things that people no longer find useful into a weird and wonderful beauty. (fragment)
Gerben P.M. Willers, August 2007
Stedelijke Bibliotheek, Lier, donderdag 11 januari 2007.
De titel van deze tentoonstelling “Het voordeel van de twijfel” is veelzeggend. Als je twijfelt, dan ga je je vragen stellen. Op de vragen volgen niet altijd antwoorden, maar ze leiden naar nieuwe inzichten of, zou ik het wijsheid durven noemen.
Doorheen zijn beeldend oeuvre stelt Wouter Feyaerts zich permanent vragen: Wat betekent het om mens te zijn? Wat is de verhouding met de dingen rondom mij? In mij?
Het maken van sculpturen is voor hem een onontbeerlijke noodzaak om zich te positioneren in deze wereld, die almaar meer twijfels oproept. Het opbouwen van deze sculpturen is een spel, niet meer van het kind, maar van de volwassene, die de kinderjaren niet is vergeten.
Ik speel, zegt hij, om te leren leven en sterven, om te leren omgaan met het feit dat ik besta. Het is een bloedernstig spel dat de existentiële ongewisheid in de complexe en dwingende wereld van vandaag tracht te doorgronden. Bij Wouter Feyaerts ligt er duidelijk een opstandig gevoel aan de basis. Annemie Van Kerckhoven spreekt van een anti-intellectuele instelling, een verlangen te ontheiligen, om de pretenties en de gewichtdoenerij in het kunstwereldje te doorprikken. Wouter Feyaerts heeft zo een eigen manier om kunstwerken te produceren. Het begint al met een onconventionele manier van werken. Hij maakt geen gebruik van edele materialen, volgens aangeleerde klassieke technieken, integendeel. Elk werk wordt opgebouwd met wegwerpmaterialen zoals kartonnen dozen, plasticzakken, plakband en als eindlaag lijm, een witte, al naarlgelang de dikte, halftransparante hout- of papierlijm.
Wouter Feyaerts werkt niet met voorbedachten rade naar een beeld toe, dat hij zich voorgenomen heeft te realiseren. Hij laat alle ruimte aan het toeval en het onvoorspelbare tijdens de opbouw van een werk. Er moet plaats zijn voor het optreden van de verwondering. Hierin ligt juist het genot vervat van het maken, als plots het beeld en betekenis verschijnt. En wat verschijnt er dan wel? Figuren en personnages, meestal alleenstaande, maar ook in combinatie met een object. Een figuur met een zwarte vogel op de hand, een mannetje op een racemotor, een rechtoplopende beer met een rugzak…
Wouter Feyaers suggereert met beperkte combinaties, want less is more. Koddige, karikaturale figuren, maar die bij nader inzien minder grappig blijken te zijn, want onderhuids schuilt er triestheid en het gevoel van onvermogen. Het menselijk drama schuilt achter de ironische benadering. Het zijn figuren waarmee de kunstenaar in dialoog gaat. “We moeten in mekaars ogen kunnen kijken, zodat we elkaar kunnen leren kennen”, schrijft hij. En dan is er die obsessionele verhouding met de leegte. Hij stelt zich de vraag: “Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Want er bestaat toch geen verbazing zonder leegte”?
Voor hem mag de leegte niet aangetast worden, want ze draagt openheid in zich. Ik meen dat hij hiermee ondermeer doelt op de vrije ruimte, die moet gevrijwaard worden, om plaats te bieden aan het schijnbaar ontbrekende, namelijk datgene wat er is, maar niet zichtbaar is. Het afwezige dat opgeroepen wordt.
Wouter Feyaerts rebelleert, maar verzoent zich dan toch steeds met de mens. Hierover stelt hij zelf: “Opstand is mijn natuur, mijn ware pure aard en de verzoening en bijhorende zalving is mijn cultuur”. Deze essentiële tweeledigheid, deze gelaagdheid, vormt juist de grote charme die van zijn oeuvre uitgaat. Want naast opstand en verzoening plaatst hij ononderbroken, in zijn verlangen om dichter bij de dingen te komen, tegenstijdige entiteiten tegenover elkaar: het banale tegenover het diep menselijke, de emotie naast de rede, het grappige tegenover de ernst, het absurde naast het zinvolle.
Het is een oeuvre vol verrassingen, en het is duidelijk dat de kunstenaar er nog veel in spe heeft.
Florent Bex, januari 2007
Het is als docent Tekenen aan de Akademie van Gent, afdeling 3D, dat ik Wouter Feyaerts in 1999 heb leren kennen. In vier jaar tijd heb ik hem zien evolueren van een schuchtere, onbehouwen jongeling naar een frivool gedecideerde kunstenaar wiens speelse universum vanuit noodzaak en levenslust alsmaar bekoorlijker en overtuigender overkwam.
Op zijn 17e is hij voor het eerst in aanraking gekomen met het fenomeen hedendaagse kunst, een gebeurtenis waar hij een hele rits voorooordelen aan over heeft gehouden. Vooral aan de pretentie en gewichtigdoenerij die in de periferie der kunsten hogelijk bedreven worden. Het is zijn anti-intellectualistische instelling die hem het dubieuze en onechte van de vanzelfsprekende paden heeft doen vermijden. Voor hem was het lang een punt zijn eigen creatieve uitingen, zowel als het mysterieuze aura dat rond kunst hangt, te ontheiligen. Zodoende de waarde van de poducten die hij afleverde, soms tot mijn grote ergernis, te minimaliseren . Wouter hangt een intellectueel socialisme aan, waarbij hij verwijst naar het oeuvre van Jef Geys.
Wouter wil het brutaal houden, laagdrempelig, en beweert een ander soort van diepte aan te boren, die meer met emoties dan met verstand te maken heeft. Hij noemt zichzelf een vriend van de leegte, een dolende mens, en gaf mij een door hem gemodifieerd citaatje van Samuel Beckett: “ooit geprobeerd ooit gefaald, geeft niet, weer proberen, weer falen, beter falen”.
Wouter schrijft op 29 juli 2004:
Ik beschouw mijn eigen kunstenaarsschap als een soort van actieve filosofie, een engagement om elke dag opnieuw mezelf op de proef te stellen, naar waarneming en handeling, elke dag opnieuw kleine overwinningen te boeken en ook teleurstellingen. Elke sculptuur lijkt wel een verzoeningsproces.
De keuze van onderwerpen en materialen, waaruit hij zijn werken maakt, zijn vanzelfsprekend nederig, hebben alles met massaconsumptie en mediatisering te maken, met wegwerpcultuur en verspillingsdwang. Er bestaat voor hem nauwelijks een onderscheid tussen de activiteit van gebruiken en hergebruiken, het één vloeit in het ander over, wordt geconcealed, luchtledig, zelfs steriel gemaakt. Hij maakt speelgoed voor grote mensen.
Wouter combineert in zijn objecten tegenstrijdige en complementaire eigenschappen zodat een schampere magie ontstaat, een overschrijding van de banaliteit waaruit ze ontstonden, waardoor hij het onnozele een transcendentale twist geeft. De lijm waarmee hij zijn kleine sculpturen afwerkt lijkt op gestold sperma, die het directe van de wegwerpvoorwerpen verdoezelt, ze een vertederde zachtheid meegeeft. Dit heeft veel te maken met de vertedering die Wouter voelt voor elk van de gekozen elementen die in zijn collages aaneengeplakt worden.
Hij schrijft op 4 augustus 2004:
Voor mij is er geen hierachie tussen intentie en resultaat, zolang ze elkaar maar niet toedekken. Ze moeten elk afzonderlijk leesbaar zijn in een zelfde beeld. Het creeren zelf probeer ik buiten “de macht” te laten plaats vinden, een gebeuren dat zich dicht in de buurt van ‘spelen’ bevindt. Het is een avonturentocht van een klein ventje in een onoverzichtelijk grote wereld.
Hij wil een horizontale relatie aanknopen met de dingen in en rond zich en vindt dat ironie de grote hulp en troost is in het reduceren van de dingen die hem omringen en die in hem leven. Deze gezichtspunten maken deel uit van zijn manier om te leven met het gecultiveerd verlies, de verloren eenheid-harmonie, waar elke moderne alchimist het over heeft.
De titel van de tentoonstelling is SAINT PERDU wat een verwijzing is naar pain perdu. M.a.w. Wouter serveert ons een gebakken boterham, een dagdagelijkse boterham die een VIP-behandeling krijgt, die daar goudkleurig en warm van wordt, en een stevige troost biedt voor een koude winterdag.
Anne-Mie Van Kerckhoven, 15 oktober 2004
(tekst geschreven ter gelegeheid van de opening van de tentoonstelling ‘Saint Perdu’ van Wouter Feyaerts, Galerie Transit Mechelen)
Niets in de handen, niets in de mouwen en niets in de zakken.
De goochelaar wekt de aandacht van de toeschouwer. Wees bereid, ontvankelijk voor het onvoorspelbare. Niets in de handen, niets in de mouwen en niets in de zakken. Het is zowel een waarschuwing van de mislei- ding als een neutrale aankondiging die de motor van de verwondering al start alvorens HET heeft plaatsge- vonden. De nieuwsgierigheid is gewekt, de deur staat op een kier, de pupillen worden groter, de zintuigen staan op scherp.. ‘Nog ��n seconde, ��ntje maar. Lang genoeg om deze leegte in te ademen, het leren kennen, het geluk’ (de laatste paragraaf uit:slecht gezien, slecht gezegd: S. Beckett)
Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen?
De leegte is niet het te veroveren monster. Iets maken is niet gelijk aan iets vullen.. Dankzij het wit kunnen de letters zich van elkaar onderscheiden, dankzij het wit zijn ze ook verbonden. Om een tekst te lezen ma- ken we gebruik van zowel het wit als het zwart. Ik maak desolate sculpturen, weeskinderen..uit weer- barstige materialen..die ik op niet vooraf aangewende methode gebruik.. Hun vooropgestelde bestemming wordt door mij gewijzigd.. Ik ben geen goochelaar of illusionist. Niets in mijn handen, niets in mijn mou- wen en niets in mijn zakken, het is een aanloop naar een eerlijke staat van ontwapening. Een onthulling zonder verborgen agenda. Mijn keuze om kunstenaar te worden, en daar in te groeien loopt parallel met de keuze om nooit meer thuis te komen of altijd thuis te zijn.. Het is het begin van het grote avontuur, het leven is ��n en al onder- zoek.. Ik heb mezelf beloond met levenslange een- zaamheid.. De wereld die ik zie is de wereld die ik ben. Het is wel opmerkelijk dat ik geen voldoening haal uit een iets functionelere levenskeuze zoals bij- voorbeeld de bakker en de postbode die me ’s och- tends goedlachs groeten.. Ik heb nood aan een eigen woordenschat, een eigen taal met een onbestemde toekomst.. De dingen die mij groeten kunnen zowel in een broodzak als in een brievenbus belanden, er is geen vooropgesteld scenario. In mijn vriendschap met de leegte is de onvoorspelbaarheid onze JUKE BOX .
3d: de akker van mijn verdere leven:
Als veld was ik al volgens verscheidene landbouwme- thodes bewerkt voor ik in 3d aankwam. De aanpak die ik daar onderging was van cruciaal belang. Nog nooit was er een boer geweest die zoveel vertrouwen in de seizoenen stelde. Het klimaat was voortreffelijk, dat wel, maar ik had nooit verwacht dat ik een verfijnder gewas kon voortbrengen dan bieten of rapen. Voor ik het wist stond ik de ene keer vol lavendel en de andere keer vol papaver. De methode was gekenmerkt door een grote armoede aan middelen en de mijmerende landbouwers die waakzaam over het veld verwijlen.. De grootste uitdaging bestond erin de leegte tussen de zandkorrels te houden, de grond moest blijven ade- men. Regenachtige dagen moesten voor melancholi- sche klei zorgen en niet voor deprimerende modder. Door dagdagelijks te ploegen en te waken ben ik, langzamerhand boer van mijn eigen bodem aan het worden. Als een instituut zijn grote hand op mijn schouder legt en mijn persoonlijk onderzoek ondersteund met zijn groot geraamte, dan zou het voor mij iets comfortabe- ler zijn om voluit met mijn grond te experimenteren. De Focus op het atelier behouden en met nog meer devotie aan mijn vocabulaire en grammatica werken. In ruil daarvoor kan ik als beginnende landbouwer nieuwe gronden aanmoedigen om de leegte tussen hun korrels te behouden, zodat ze leren ademen. zodat onvoorspelbare gewassen de oppervlakte vinden.
Onderzoeken en ondervinden
Ik voel me aangetrokken tot het voorlopige, de licht- heid van de ontmoeting, de zwaarte in het afscheid, of is het omgekeerd? De enige manier om te landen is de materie, de enige manier om te stromen is het li- chaam, de enige moment dat alles samen valt is in het sculptuur. Wezenlijk de lege kamer in. Zonder muren en protheses, vrij en ongebonden de ruimte in. Een broederlijke samenwerking tussen leegte en zwaarte- kracht. Ik maak ze figuratief zodat we in mekaars ogen kunnen kijken, zodat we elkaar leren herkennen. Mijn onderzoek zal vooral in het atelier plaats heb- ben. De term ondervinden is misschien eerder op zijn plaats omdat het hier om ervaringen gaat waar enkel een sculptuur van overblijft. Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Want er bestaat toch geen verbazing zonder leegte?
Beste lege kamer, Laat ons trachten, iets te maken, Zonder dat we aan je leegte raken, ik zweep je op tot avontuur we verzoenen alle stukjes, in ��n sculptuu
Halfvol of halfleeg?
Algemeen genomen gaat men er vanuit dat de term halfvol meer optimisme in zich draagt dan de term halfleeg.. Men kijkt hier vooral naar wat men nog heeft en niet naar de ruimte die er veroorzaakt is. Wanneer het accent gelegd wordt op de leegte linkt men dit eerder aan pessimisme, neerslachtigheid. Opvallend, want is het niet de leegte die de bron is van alle mogelijkheden? Schuilt er niet meer hoop in de kiem van alles wat is of zou kunnen zijn? De open- heid die de leegte in zich draagt werkt blijkbaar op een vreemde manier drempelverhogend. Misschien komt dit doordat halfleeg ons herinnert aan hetgeen voorbij is, het onherroepelijke. Waarschijnlijk is er in een romance met de leegte altijd wel sprake van een portie melancholie. Halfleeg verwijst even goed naar de mogelijkheden en de flexibiliteit van het moment.. Volgens mij is het motief om halfvol als op- timistischer te bestempelen als half leeg gebouwd van- uit een offensief standpunt tegenover de leegte. Dit is geen beschuldiging of vaststaand feit, maar eerder een uitgangspunt om de relatie tussen mens en leegte aan te kaarten. Op een vreemde manier worden begrippen als leegte en eenzaamheid steeds in een negatieve context geplaatst. Ik zou graag met mijn onderzoek het tegendeel willen toetsen. Het witte bad, de lege kamer is het fundament. Ver- overingsdrang zou ongepast zijn. Ik ervaar de leegte eerder als een flamboyante gastheer, en niet als hitsig leger dat ik te lijf moet gaan. Mis- schien is deze beleving een trip, een manier van de geest om het verschrikkelijkste monster van het leven te lijf te gaan, het slijk der aarde: de leegte. Ik denk het niet, ik ervaar dit perspectief als zijnde zeer lucide. Het is een manier om belangloos de lege kamer te be- treden. Het is een perspectief dat helpt een ontspan- nen concentratie op te roepen : HOCUS FOCUS
Vol-ledig
Vullen en ledigen: Het woord draagt de ultieme para- dox in zich. Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Kan ik de leegte vullen zonder iets te maken? Kan ik de leegte vullen? Is er verschil tussen vullen en maken? Ik bricoleer sculpturen met plakband, karton, piep- schuim en andere ruwe materialen. De allerlaatste stap in heel dit proces is lijm. Alle beel- den eindigen onder een laag lijm. De keuze, het besluit, we zijn klaar, de verzoening ,de zalving, we zijn het eens. Vreemd moment, de kleuren en materialen verdwijnen onder de witte pap, alles wordt voor even drastisch gereduceerd om binnen enkele dagen, verhard en transparant volledig te kunnen zijn. Blijkbaar moet alles nog eens even terug geledigd worden om vervol- gens sterk genoeg te zijn om de wereld te trotseren, Misschien kunnen we zo de spanning en harmonie bewaren. Na enkele dagen verschijnen ze uit de witte brij: de vertegenwoordigers van mijn lege kamer.
Is de leegte een mythe?
Het grote gevaar van dit onderzoek is dat we op een zuiverheidcultus zouden stranden. Maar zolang ik de stuurman ben van dit schip, denk ik niet dat deze kans groot is. De vraag is zowel het begin als het eindpunt. De ant- woorden zijn noodzakelijke tussenstations, Maar de enige echte woning is de vraag. Ik geef toe het is een caravan, het is verleidelijk om zich te settellen in de villawijk der antwoorden, waar alle voorzieningen aanwezig zijn om zich te wentelen in het grote gelijk. Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Hoe kan ik genieten zonder de oorzaak van mijn ver- langens te schaden? De verbroedering van leegte en genot, het is een hoge ambitie waarin ik elk groot gelijk wens te vermijden. Natuurlijk gaan we af en toe radicaal en gevaarlijk denken, met veel plezier zelfs. Maar zolang ik je schip- per ben keren we altijd terug naar de twijfel, de mij- mering. Er is geen groter genot dan het dronken worden in het dal der mogelijkheden, een kosmisch besef: dat ik maar een mens ben, maar een mens, klein en alleen. Vanuit hieruit kunnen we vertrekken, verdwalen en vluchten. Het grote avontuur begint net als de grote revolutie in het klein en in mij. Wat betekent het om mens te zijn? Wat is mijn ver- houding met de dingen rondom mij? In mij? Hoe kan ik mezelf vertalen? Wat is mijn woordenschat? Wat is authenticiteit? Hoe, kan ik die bewaren? Is het mo- gelijk iets te maken dat puur is? Waarom zou ik iets maken, waarom moet ik iets maken? Om mezelf te bevrijden, om mezelf te verlichten. De kunst is mijn ziekenhuis, mijn medicijn. Mijn opium zonder mist. Tijdens het maken van een sculptuur begeef ik me in de schemerzone tussen vorm en vormloosheid. Mijn kunstenaarschap brengt me dicht bij het ontstaan der dingen, de oorsprong. In mijn lege kamer is er plaats om vitaal te verwijlen, om met het lichaam te filosoferen. Het proces dwingt tot keuzes: radicale en gevaarlijke keuzes. Het sculp- tuur is die vorm waarin ik totalitair mag zijn, moet zijn. Het is een irrationele drang naar absolutisme en harmonie die ik hierin kan botvieren zonder de andere te schaden. Een waanzinnige geldingsdrang wordt op rituele wijze in speelse onschuld getransformeerd. Maar hoe graag ik ook zou willen, ik ben geen kind meer. Bewust van lichaam en geest (in de mate van het mogelijke) ben ik verplicht dit ook toe te geven en hier ook naar te handelen. Ik speel om te leren leven en sterven, om leren om te gaan met het feit dat ik besta. De kwaadheid en liefde die ik voor mijn leven en het leven in het algemeen ervaar vorm te geven, te richten. Ik werk in de eerste plaats voor mezelf, toch is het om de ��n of andere duistere reden nodig om mijn werk aan de wereld te tonen. Wanneer ik mijn beelden naar buiten breng komen zowel ijdelheid als schaamte tegelijkertijd op de proppen.. Ik stel mezelf gerust door te denken dat de schaamte, mijn barome- ter van de onthulling is. Sommige leugens zijn uitstekende middelen in de zelfontplooiing, zolang we weten dat we bluffen, het kan een geweldig glijmiddel zijn om dieper in de lege kamer te geraken. Er bestaat geen poker in de leegte , de kern zal ons altijd tot waarachtigheid dwingen, daarin is het indi- vidueelste van het individueelste meedogenloos. Hoe kan ik communiceren vanuit mijn diepste nacht, mijn stilste stilte, mijn ademhaling? Hoe bewaak ik mezelf in deze gevulde wereld? Want ik wil oorspronkelijk blijven en zijn, om dit be- staan in zijn meest ultieme hoedanigheid te beleven. Niet voor een god of waarheid, maar gewoon uit liefde voor mezelf en de wereld in het algemeen.
Armzalig leven?
Het tekort, het gemis, de honger, de bron van alle ac- tie en vitaliteit. Om een rijke en flexibele geest te ont- wikkelen moet er een zekere vorm van persoonlijke armoede erkend worden. Deze armoede heeft niets met de bankrekening te ma- ken. Ik denk dat het belangrijk is om contact te hou- den met de onmacht. Ondanks successen en status houdt een waarachtig mens zijn relatie met zijn per- soonlijk onvermogen op peil. Het beste van mijzelf, mijn ultiem vermogen wijst altijd naar mijn onmacht. Van hieruit kunnen de grenzen van het mens-zijn af- getast en in vraag gesteld worden.. De armoede, het is ongelukkig uitgedrukt, mensen die sterven van de honger, gaan ten onder aan een overdosis leegte. Deze overdosis wordt veroorzaakt door de gulzigheid van anderen, want er is immers eten genoeg. Onze kapitalistische samenleving heeft de leegte niet veel krediet gegeven, ik consumeer, dus ik ben. Ik wil geen politiek pleidooi houden, maar in dit gegeven sluipt een duidelijke metafoor. De leegte ven, ze mee laten spelen in onze persoonlijke groei en het verlangen dichter bij de kern der dingen te komen. Angst kan een supporter zijn, maar wordt zo meestal niet benaderd. Angst is het fundament van elk avon- tuur en is net als de leegte aan herwaardering toe. Het modernisme heeft veel oog gehad voor de leegte. Er zijn in de kunst en vormgeving in het algemeen al meermaals tendensen geweest waarin de leegte gecultiveerd werd. Het modernisme heeft zijn werk gedaan. We zouden kunnen stellen dat ‘less is more’ tegen- woordig reeds in Ikea te koop is en dus bij gevolg deze beschouwingen lichtelijk overbodig zijn. Niets is minder waar. Ondanks de zogenaamde demo- cratisering van de leegte is ze nog steeds niet erkent in haar pure naakte hoedanigheid. Op rationele gronden heeft ze haar pluimen veelal verdiend en gekregen. Maar op emotioneel vlak is er nog echt niet veel ver- schoven. Religies en sektes vieren hun hoogdagen, nog steeds projecteren mensen het onbevattelijke leven op een god. Nog steeds zijn er mensen die trouwen, nog steeds zijn er mensen die hun lever naar de bliksem zuipen, nog steeds zijn er mensen. En zolang er mensen zijn, zullen er verlangens en hun- keringen zijn. Ik wil de wereld niet ontdoen van huwelijk en gods- dienst en natuurlijk schuilt er po�zie in elk verlangen, maar laat ons eerlijk zijn, zolang we niet bereid zijn het leven in al zijn onbevattelijkheid te beleven, zo- lang we niet bereid zijn alleen te sterven, zolang we niet bereidt zijn de absurditeit van het bestaan in te ademen, zolang zal er geen opening zijn voor de leegte om tot ons hart te komen. Het is onze enige echte zuurstof voor het bewustzijn en de bijhorende verbazing. Opstand en verzoening Het ��n sluit het andere niet uit. In mijn beschouwin- gen praat ik veel over verzoening en zalving. In mijn geval zie ik het als volgt: opstand is mijn na- tuur, mijn ware en pure aard en de verzoening en de bijhorende zalving is mijn cultuur, mijn wandelstok en drinkenbus voor onderweg. In mijn lege kamer treden zowel mijn natuur als mijn cultuur op als protagonisten. Ik zal in mijn beschouwingen veeleer mijn accenten wordt niet in de ogen gekeken, het is de ongewenste gast op het materialistische feest. Het witte blad is aan herwaardering toe. Bewustwording heeft armoede nodig. Het ultieme bestaansbesef ontstaat in de leegte, mogelijkheden worden in- en uitgeademd. De waarneming voor de maaltijd is scherper dan die na het dessert. Pas op, er is niets mis met die van na het dessert. Hoe kunnen we anders de scherpte van voorheen toetsen? Dit is mis- schien wel een grote misvatting, een herwaardering van de leegte sluit geen genot uit, integendeel zelfs: een herwaardering van de leegte is ook een herwaarde- ring van het genot.
Doodeenvoudig
Het leven ontdoen van alle schijn, het bestaan ontmaskeren tot het naakte werkelijke gelaat te voor- schijn komt. Beckett, mijn vriend, mijn toeverlaat in deze missie. Hoe kunnen we het leven bevrijden van alle illusies, alle schijn? We weten het niet en we zullen het waarschijnlijk nooit weten. Dit is niet het begin van pessimisme en zwartgalligheid, integendeel. Dit is een wijds land- schap met een gigantisch open hemel. Hierin is elk individu een desolaat gegeven. De dood is onze enige zekerheid: het wordt tijd dat we blij zijn met zo weinig zekerheden. Maar ��n zekerheid voor dit ene leven en dat is voor mij echt wel genoeg. De dood maakt het leven waard om geleefd worden. Het feit dat we weten en hopelijk ook beseffen dat we voorlopig zijn achtervolgt ons sinds mensenheugenis. Het wordt tijd dat we dit besef omhelzen en koesteren als onze grote kracht. Dit bestaan in deze hoedanig- heid kan en mag niet blijven duren. Want de po�zie zit hem in het voorlopige, de schoonheid schuilt in het verdwijnen en niet in het blijven. Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Hoe kan ik leven zonder de dood te miskennen? Het is allemaal fantastisch op papier, eerlijk gezegd sluipt bij mij ook regelmatig de huivering binnen. Angst, bestaansangst of doodsangst, het is een onver- mijdelijke stap in de bewustwording. Oog in oog met het bewustzijn zal de mens altijd wel een portie angst moeten dulden. We kunnen deze angst counteren en onschadelijk maken door middel van religie en geloof. We kunnen deze angst ook aanvaarden, een plaats ge- leggen op de verzoening, omdat het mijn medicijn is, een manier om mijn Don Quichot niet te moeten verlaten, om hem een marge te gunnen. De opstand is een evidentie, het leven slaat me uit mijn lood, en mijn instinct brengt me altijd op de barricade. Elke morgen dat ik wakker wordt is het eerste gevoel: opstand, strijd, oorlog. Maar na enkele minuten in- en uitademen treedt er een mechanisme in werking, een systeem dat ik aan mijn eigen beelden heb te danken. Ironie en relati- visme, ze brengen me op gelijke voet met dingen om me heen. Ze houden mijn blik helder en mijn ziel ontvankelijk. Dankzij mijn cultuur vind ik een kader waarin ik zacht kan worden, waarin mijn oorlog ontzenuwd wordt. Waarin mijn bommen en soldaten in al hun dapper- heid en strijdlust, hun liefde voor het leven heront- dekken. Tijdens het verloop van de dag zal mijn Don Quichot af en toe de kop op steken. Dit is absoluut geen enkel probleem, ik zou hem voor geen geld van de wereld willen missen. Zijn energie en levenskracht is erg aan- stekelijk. Hij houdt me jong en zorgt ervoor dat de roezige harmonie van de zalving geen aankomst is. Zonder zijn protest dreigt het gevaar dat we op de berusting zou- den stranden. Vechten tegen het leven en de bijhorende demonen is ��n van de gevolgen van een passionele relatie met het bestaan. Het klinkt allemaal wat romantisch en ‘Sturm und drang’ en dat is het gedeeltelijk wel. Loutering en zorgeloosheid brengen geen schoonheid voort en ze- ker geen po�zie. Mijn Don Quichot zorgt ervoor dat ik met de nodige weerbarstigheid in het leven sta. Anderzijds kunnen we stellen dat om zo’n brok op- stand en energie te kunnen vertalen we genoodzaakt zijn om ons zelf zacht en gevoelig op te stellen. Hierin kan de Don Quichot best wat hulp gebruiken. Hij moet met dezelfde kracht van zijn aanval teruggekata- pulteerd worden: Slapstick-gewijs valt hij met zijn achterwerk op de grond. Op de bodem bekomt hij van zijn val, zijn eni- ge redding om van de schok te bekomen is een gevoel voor absurditeit, hij zal enkel terug beginnen hande- len als hij bereidt is om weer teruggekatapulteerd te worden, en terug en terug en terug. Wanneer hij in zichzelf die bereidheid vindt om steeds weer teruggekaatst te worden, dan zal hij ooit wel de mogelijkheid ontdekken om verder te geraken, hij zal binnen zijn -op het eerste zicht- zinloze herhaling een alertheid ontwikkelen zodat elke handeling -ook al is het steeds dezelfde- altijd weer nieuw zal zijn. Een opstand kan zich het best richten en bundelen als het de zinloosheid van zichzelf erkent. Dit kan enkel als de primitieve drang naar zelfbehoud samenwerkt met het absurdistisch bewustzijn. Het absurdisme en de ‘Sturm und drang’ kunnen per- fect samenwerken, het zijn niet echt mekaars boezem- vrienden, ik denk niet dat ze na hun werk samen een glas gaan drinken. Maar het zijn wel goede collega’s die beiden even belangrijk zijn in de innerlijke fabriek.
Ambitieus en Authentiek
Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen? Hoe kan ik streven naar en toch oorspronkelijk blij- ven? Het is essentieel voor mij als kunstenaar en als mens dat ik me die vragen stel. Wat betekent het te willen groeien als mens? Streven naar, zelfvervolmaking? De perfectie is gelukkig een utopie. Streven naar oor- spronkelijkheid? Uit zelfbehoud is de oorspronkelijk- heid langzamerhand helemaal aangekleed geraakt. Deze kledij heeft zijn dienst bewezen: ik ben er nog. Dankzij de materie en de lege kamer kan ik op ver- antwoorde wijze mezelf ontkleden. Niet alleen om te wereld te paaien of af te stoten maar in de eerste plaats voor degene die de kleding draagt en nodig heeft: ik- zelf. Waarom wil ik mezelf ontkleden als die kledij zo zijn dienst bewezen heeft? Het antwoord is vrij simpel, het is een opfrisbeurt en een continue herontdekking van de oorspronkelijke hoedanigheid die ik in mij draag. Authenticiteit wordt meestal niet met ambitie geas- socieerd. We zouden kunnen stellen dat onze ambities ons verder van de oorspronkelijkheid gebracht heb- ben, en dat is gedeeltelijk ook wel zo. Maar in de eer- ste plaats zijn onze ambities uit onze oorspronkelijk- heid gegroeid. Onze oorspronkelijkheid is de bron en de ambitie de rivier. (Excuseert u mij de flauwe metafoor maar ze is hier echt op zijn plaats) Onze ambities zijn uit de authenticiteit ontstaan, uit bescherming en uit nieuwsgierigheid, uit zin voor avontuur. Als we dus besluiten tegen de stroom in te varen zullen we normaal gezien ooit de bron ontmoe- ten. Er is dus in principe niets mis met ambities, integen- deel, het is zelfs een uitstekend middel om contact te houden met de bron, de kern. Waar zulke rivieren uitmonden dat is een ander zaak. Ambities worden veelal vervuild door onder andere de jacht naar prestige en status. Dit zijn meestal ook niet echt de stromen waarin con- tact met de bron wordt gehouden. Elegante en heldere rivieren zullen steeds de oorsprong van hun stroming dienen te erkennen. Zo zullen ze een eerbare plaats in het landschap verwerven. Hoe kan ik stromen zonder mijn bron te verliezen? Hoe kan ik iets maken zonder de leegte te vullen?
Voorjaar 2006, Wouter Feyaerts.